Dries Roelvink: ‘Ik had speakers aan kettinkjes in de kamer opgehangen.’

Dries Roelvink vindt het tegenwoordig moeilijker om muzikaal door te breken dan vroeger het geval was: ‘Als je niet aan bekende talentenjachten op televisie of zo hebt meegedaan, hoor je er niet bij.’ (foto: Richard Helwig)

Muziek en zingen was vroeger bij hem thuis heel gewoon. Hij groeide op tussen de Amsterdamse artiesten. In het voorjaar van 2021 zocht ik Dries Roelvink thuis op om te praten over muziek in de breedste zin van het woord. 

Als het over muziek gaat, denkt hij aan zijn moeder Alie. Dat ze het leuk vond als hij eens iets zou gaan zingen: ‘Toen ik twee, drie jaar was, maakte ze al platen in geluidsstudio’s met onder meer Willy Alberti en Johnny Jordaan. Kwam op televisie. Dan krijg je daar als kind toch wat van mee.’ Hij voetbalt drie jaar in het tweede elftal van FC Amsterdam. Zijn vader vond voetballen een betere keuze dan zingen. In 1985 wint Dries Roelvink een talentenjacht op het Rembrandtplein en mag een plaat maken. Koopt op 13-jarige leeftijd plaatjes van Ben Cramer. Het wordt en blijft zijn inspiratiebron. Trekt in zijn jeugd graag op met René Froger. ‘Dat was een vriend waar ik mee sportte. In café Bolle Jan van zijn ouders spraken we ’s middags af om een beetje te repeteren.’ Hij is 21 jaar als hij gaat samenwonen: ‘Ik had speakers aan kettinkjes in de kamer opgehangen. Van het merk Tannoy. In vier hoeken. Ging ik in het midden zitten om de muziek zo optimaal mogelijk te ervaren. Als er visite kwam, moest er even geluisterd worden. Dat gevoel is nu weg.’

Hij vindt het tegenwoordig moeilijker om muzikaal door te breken dan vroeger het geval was: ‘Als je niet aan bekende talentenjachten op televisie of zo hebt meegedaan, hoor je er niet bij.’ Volgens hem is bijna geen artiest te boeken als er wordt aangegeven dat er al geluid staat. ‘Ik was ongeveer 28 jaar. Dat er werd gezegd dat er goed geluid stond en ik gewoon kon komen. In die tijd waren het DAT-bandjes waar ik mee werkte. Had mijn bandje afgegeven met een briefje erbij. Voordat ik begon te zingen op het podium had ik het al in de gaten. Het klonk voor geen meter. Na afloop zei het publiek tegen me dat het tegen was gevallen. Ja, dacht ik, maar ik kon niks uitrichten op dat moment. Zoiets doe ik nooit meer.’